Gemeenschappelijke instellingen     

U kunt netwerkinstellingen bepalen om verbinding te maken met het internet via een toegangspunt en ze op het PSP™-systeem opslaan. U kunt tot 10 verbindingen opslaan.

Instellingsmethoden kunnen verschillen naargelang de gebruikscondities. Hieronder volgt een voorbeeld waarbij de gebruikelijke instellingen worden toegepast.

1.

Controleer of de instellingen voor het toegangspunt zijn voltooid.
Controleer of er een toegangspunt op een netwerk met internet is aangesloten in de buurt van het PSP™-systeem. Instellingen voor het toegangspunt worden gewoonlijk ingesteld met een pc. Voor meer informatie, contacteer de persoon die het toegangspunt heeft ingesteld of onderhoudt.

2.

Selecteer (Netwerkinstellingen) onder (Instellingen).

3.

Selecteer [Infrastructuurmodus].

4.

Selecteer [Nieuwe verbinding].

5.

Selecteer [Scannen].
Het systeem zoekt naar toegangspunten in de buurt.
De optie [Automatisch] kan beschikbaar zijn afhankelijk van het model van het PSP™-systeem dat u gebruikt. Selecteer [Automatisch] wanneer u een toegangspunt gebruikt dat automatische setup ondersteunt. Als u de instructies op het scherm volgt, worden de nodige instellingen automatisch voltooid. Neem contact op met uw lokale handelaar voor informatie over toegangspunten die automatische setup ondersteunen.

6.

Selecteer het toegangspunt dat u wilt gebruiken.
Een SSID identificeert een toegangspunt. Als u de SSID niet kent of de SSID wordt niet weergegeven, contacteer de persoon die het toegangspunt heeft ingesteld of onderhoudt.

7.

Selecteer het type beveiliging dat u gebruikt.
Het type vereiste beveiligingsinstellingen varieert naargelang het toegangspunt. Voor meer informatie over het type dat u moet gebruiken, contacteer de persoon die het toegangspunt heeft ingesteld of onderhoudt.

8.

Voer de coderingssleutel in voor de veiligheidsinstellingen.
Het veld voor de coderingssleutel bevat acht sterretjes, ongeacht het aantal tekens dat u als sleutel invoert. Voor meer informatie over de coderingssleutel, contacteer de persoon die het toegangspunt heeft ingesteld of onderhoudt.

9.

Selecteer [Eenvoudig].
De basisinstellingen worden automatisch geselecteerd.

10.

Voer een naam in voor de netwerkverbinding.
U kunt eender welke naam kiezen voor de verbinding.

11.

Controleer de instellingenlijst.

12.

Sla de instellingen op.

13.

Test de verbinding.
Als u [Verbinding testen] selecteert, maakt het systeem verbinding met het geselecteerde toegangspunt.

14.

Bevestig de resultaten van de verbindingstest.
Als de verbinding tot stand kan worden gebracht, wordt er informatie over de netwerkverbinding getoond.

Opmerkingen